Het begint met het scheren van een schaap, dat in het voorjaar gebeurd. Een ervaren scheerder scheert ongeveer 150 schapen op een dag. Er blijft ongeveer 2 centimeter wol over. De eerste schering van een schaap wordt ook wel wollwalk genoemd. Als het scheren klaar is wordt het verpakt in balen. Bij sommige schapenhouders wordt het schaap in een ontsmettend bad gezet, na het scheren om de parasieten te doden.
Reinigen
Het wol die van een schaap afkomstig is, is vervuild met vet, zweet , gras en andere plantaardige resten. En rond de anus van het schaap zit ook ontlasting. Door het wol te wassen, wordt het vuil verwijderd. Als je de wol wilt gaan spinnen is het handig dat de wol nog enigszins vet is.
Kaarden
Voor dat je kunt gaan spinnen en vilten wordt er eerst gekaard. Daarbij worden de vezels ontward. Het kaarden gebeurt door een kam met stalen punten of machinaal met snel ronddraaiende cilinders met stalen punten of zelfs een naaldenbed. Vroeger werd de kaardenbol ervoor gebruikt, wat een plant is. Door te kaarden worden de laatste restanten vuil verwijderd.
Spinnen
Hoe fijner het wolvezel, des te dunner kun je het draad spinnen. Tijdens het spinnen wordt de wol in elkaar gedraaid. Zo worden de vezels met elkaar verbonden, waardoor het draad sterker wordt. Het aantal draaiingen waarmee het garen gesponnen wordt, noem je een twist. Door te spinnen krijg je een enkel draad.
Twijnen
De enkele draad die na het spinnen ontstaan is, wordt met één of meer andere draden in elkaar gedraaid. Daardoor krijg je een dikker en/of steviger resultaat. Het in elkaar draaien van meerdere draaien noem je twijnen en gebeurt meestal in tegengestelde richting van het spinnen. Hiermee voorkom je het overtwist worden van de draden.
Verven
Het verven van wol kun je op verschillende momenten in de productie doen. Bijvoorbeeld voor het spinnen, in het garen en na het weven. Er worden hier vooral planten voor gebruikt. Denk aan wouw, wede en meekrap. Donkere wol, van een zwart schaap blijft meestal ongeverfd.
Vilten
Dit is een oude techniek om wol te verwerken. Vroeger werden hiervoor volmolens gebruikt. Wanneer de wol gekaard is, wordt het kruiselings neergelegd. Dan wordt het ingewreven met warm water en zeep. Door voortdurend te kneden komen de weerhaakjes in elkaar en wordt het water uit de wol geperst, waardoor er uiteindelijk vilt ontstaat.